Terug

KOESJDËL KATTOEM - 31 DECEMBER van 09:00 TOT 13:00

Terug

De laatste week van december steken we in alle 365 bussen van Kattem een kaartje (zie hierna) waarmee we de mensen oproepen om onze kinderen goed te ontvangen met wat klein geld. Bij het kaartje zit een gouden ballon van Kattem. De bedoeling is om deze ballon, opgeblazen aan de voordeur te hangen. Dit is het sein voor de kinderen dat ze welkom zijn om koesjdiël te roepen. Met jouw hulp maken we er een fijne dag van voor onze kinderen. Alvast van harte bedankt bij voorbaat.

Team Kattoem.

Goesjdieël, Goshjiel, Koesjdiël of toch maar Godsdeel?

Koesjdiël! Al van de avond tevoren lag ons washandje klaar. Want morgen op de feestdag van Sint-Silvester, op de laatste dag van het oude jaar, mochten we koesjdiël gaan roepen. De zon was nog maar net op en weg waren we om het hele dorp af te dweilen om bij jan en alleman luid in koor aan de voordeur te gaan brullen. En alleen waren we zeker niet! Zwermen kinderen - maar iemand die zijn plechtige communie in het haast voorbije jaar had gedaan mocht niet meer meedoen – trokken door het dorp. En gaven elkaar uiteraard belangrijke informatie door. Waar er veel werd gegeven. Waar er gierige pinnen woonden die niet opendeden. Maar vooral dat bij de pastoor ‘Godsdeel’ moest worden geroepen want anders hield die zijn portemonnee gesloten! De uiterlijke deadline was het geklepper van het Angelus op de noen. Een prachtig volksgebruik dus dat teruggaat naar de tijd dat de Franse republikeinen het in onze contreien voor het zeggen hadden.


Vraag nu eens aan de kinderen wat ‘koesjdiël gaan roepen’ betekent. Wedden dat je alleen vraagtekens in hun ogen te zien krijgt? Maar tot in de jaren 1980 was dit vooral voor de jeugd in Zuidwest-Pajottenland en het aansluitende Denderland, dus ook in Kattem, dé ideale gelegenheid om de spaarpot te spijzen. Eigenaardig genoeg is dit gebruik in de rest van Vlaanderen weinig of niet bekend. Maar weer of geen weer, we trokken erdoor. Onze centjes geduldig in het washandje stoppend om na de noen thuis op de keukentafel onze winst uit te tellen. Spijtig genoeg ging dit eeuwenoud volksgebruik, een stuk van onze eigenheid en folklore, in de jaren negentig van vorige eeuw verloren. Trouwens, bij vele kinderen is het nu het ganse jaar door koesjdiël en kermis en is de behoefte om in vrieskou of bij regenweer centjes bijeen te gaan sprokkelen, weggeëbd. Of waren het de overbezorgde ouders of de toenemende verkeersonveiligheid die onze jeugd thuishielden?


Gelukkig werden/worden er in diverse gemeenten in het Pajottenland, ook in Kattem, allerlei initiatieven opgezet door erfgoed- of aanverwante verenigingen om dit volksgebruik nieuw leven in te blazen op om zo onze jeugd spelenderwijze wat volkscultuur, folkloristische bagage en met uitsterven bedreigd erfgoed mee te geven. Op aansturen van de vereniging ErfGoed Galmaarden-Tollembeek-Vollezele liet de Vlaamse minister van Cultuur in 2021 het ‘goesjdieël roepen’ zelfs aan de ‘Inventaris Vlaanderen van het Immaterieel Cultureel Erfgoed’ toevoegen.


De volgende evidente vraag is, waar komt dit volksgebruik dan wel vandaan? Wel, hiervoor moeten we een sprong terug in de tijd maken. Al in de vroege middeleeuwen waren de kloosters, en dus de Kerk, verantwoordelijk voor de armenzorg. Om deze zorg te financieren mocht de Kerk zelfs tienden (belastingen) heffen. Aan de meeste parochiekerken was dan ook een zogenaamde "Armentafel" verbonden. Buiten de opbrengsten van dit tiendrecht wisten de Armentafels door legaten (erfenissen) en andere schenkingen vaak een aanzienlijk vermogen op te bouwen. In de Zuidelijke Nederlanden bleven deze armentafels bestaan tot de Franse tijd. De Oostenrijkse Keizer Jozef II was in de jaren daarvoor al begonnen met het ondergraven van dit katholieke monopolie. De Franse bezetters die zo weinig mogelijk te maken wilden hebben met al wat kerks en paaps was, schaften de armentafels af en de zorg voor hulpbehoevenden kwam in handen van het gemeentebestuur en werd toevertrouwd aan een 'Bureau van Weldadigheid' wat eigenlijk zelfs na de onafhankelijkheid in 1830 bleef bestaan tot in 1891 de Wet op de Openbare Onderstand van kracht werd. Deze wet leidde opnieuw tot allerlei armenzorginitiatieven, terwijl ook de publieke Burelen van Weldadigheid en Burgerlijke Godshuizen bleven bestaan. Een betere regeling drong zich dan ook op. De miserie en armoede in het verwoeste Vlaanderen na WO I leidde zo in 1925 tot de Wet op de Commissie voor Openbare Onderstand (COO). De COO's werden in elke gemeente opgericht. En in 1976 kwam er dan de Wet op het 'Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn'. Deze OCMW's kregen wel een breder doel dan alleen maar het verstrekken van financiële hulpverlening.


Terug nu naar ons ‘koesjdiël’.

Hoewel de Armentafels (in principe) het hele jaar door moesten inspringen voor het ondersteunen van de ‘hulpbehoevenden’, was de kerkelijke periode tussen Kerstmis en Driekoningen, ook wel de Twaalf dagen van Kerstmis genoemd, toch wel iets speciaals. Sukkelaars en bedelaars wisten als geen ander dat ze in deze periode, waarin ook Nieuwjaar valt, bij het bedelen iets meer dan anders konden rekenen op de vrijgevigheid van de beter bedeelden. Trouwens, 'aan een arme gegeven, is aan God zelf gegeven'. Vandaar de uitdrukking ‘godsdeel’.

Maar ook de Armentafels lieten zich niet kennen. Op de feestdag van Sint-Silvester, op de laatste dag van het jaar, werden speciale bedelingen van voeding en kleding voorzien. Met wat daar over de toonbank werd geschoven (brood, wortelen, rapen, uien, pastinaak, boestering, …) kon men het gerust een week uitzingen.

Maar dan kwam zoals al eerder gezegd, de Franse bezetting. En werden de Armentafels afgeschaft. Maar de organisatie van de gemeentelijke Bureaus van Weldadigheid verliep in de eerste jaren stroef en chaotisch. Zodat bedelaars en tijdelijk hulpbehoevenden (slachtoffers van misoogsten, pestepidemieën, oversterfte en andere tegenslagen) dan maar het heft in eigen handen namen en hun godsdeel bedelend gingen ‘opeisen’. Wat willens nillens door de overheid werd getolereerd. Maar om te beletten dat het ‘gespuys’ gedurende de hele kerst- en nieuwjaar periode jan en alleman bleef lastigvallen, werd het godsdelen beperkt tot de Sint-Silvestervoormiddag, van zonsopgang tot het klepperen van het Angelus op de noen.

Jarenlang bleef dit gebruik in onze gewesten bestaan. Onze voorouders hebben het in de 19de eeuw voorzeker niet makkelijk gehad! Zeker niet op het platteland. En dan kwam als kers op de taart ‘den Grooten Oorlog’. Na de vier helse jaren van WO I nam de staat de zorg voor de minder bedeelden via de COO’s over. Het in groep gaan bedelen werd al gauw niet meer gedoogd. Toch bleef de traditie bestaan bij de kinderen en bleven koesjdiëlers in het straatbeeld verschijnen op de voormiddag van Silvester. En eigenlijk hadden deze kinderen het gebedel van de voorgaande generaties, de écht behoevende kinderen, gewoon overgenomen.

Geschreven door Willy De Smedt

Fotoreportage over koesjdiël Kattem 31/12/2023

Klik op de link hierna

FOTOREPORTAGE KOESJDIËL KATTEM